31388 |
zaagvijl |
zaagvijl:
zāx˲vil (L211p Leunen)
|
De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (L211p Leunen)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33241 |
zaaien, van bieten |
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (L211p Leunen)
|
Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.]
I-5
|
32807 |
zaaiklaar |
zaaiklaar:
zē̜ ̞i̯ klǭr (L211p Leunen)
|
De onderstaande termen zijn van toepassing op een akker die zover bewerkt is, dat hij bezaaid kan worden. De meeste worden predicatief gebruikt in zinnen als "hij is gereed", "het stuk ligt klaar" e.d. [JG 1a; N 11A, 133a; N 27, 30 add.; N M, 25 add.; monogr.]
I-2
|
33004 |
zaaikorf, zaaibak |
zaadkorf:
zǭtkørǝf (L211p Leunen
[(tot 1910 in gebruik)]
),
zaaibak:
zɛ̄i̯bak (L211p Leunen)
|
De boer zaaide uit een zaaikleed: een grote witlinnen voorschoot waarvan hij het onderste gedeelte om de arm wond, terwijl hij met de andere zaaide. In de Kempen, en dit is eigen aan de streek, gebruikt de boer geen zaaikleed, maar een zaaikorf of een zaaibak, die ongeveer 15 kg kan bevatten. De zaaikorf is uit gevlochten stro vervaardigd en wordt met het hengsel aan de arm gedragen. Wellicht was deze manier van zaaien door de eeuwen heen eigen aan de Kempen; in Brabantse en Vlaanderse boedelstaten wordt alleen het zaaikleed vermeld." (Lindemans, II, 53). Naar gebruik zijn zaaikorf en zaaibak hetzelfde stuk gereedschap; naar materiaal waarvan ze zijn gemaakt, is het onderscheid niet zonder meer uit de benaming af te leiden. De gevlochten exemplaren (-korf en -kaar) gaan aan de houten en zinken (-bak) vooraf, maar vaak wisselde het materiaal terwijl de oude naam behouden bleef. Zo wordt bij zaaikorf in K 316 opgegeven: "vroeger van stro, later van hout en thans van zink"; ook mengvormen komen voor, zoals in Nederlands Noord-Limburg: "de bodem is van hout, de zijwanden van stro, smelen of gevlochten bramentakken"; vergelijk ook de typen houten korf en zinken kaar. Bij dubbele opgaven (-korf en -bak) is zo mogelijk aangegeven tot hoelang het gereedschap in gebruik was. Recent zijn al dergelijke gereedschappen vervangen door zaaimachines. Als bijzonder is nog aan te merken de aantekening in L 163: zaaiviool (zɛ̄i̯fiōl) en strijkstok (strikstǫk) voor het zaaien van klein zaad zoals klaver. Alle {zaai-} en {zaad-} woorddelen zijn volledig gedocumenteerd vanwege verkortingen in het vocalisme. Vergelijk ook het lemma ''strooibak voor kunstmest'' in aflevering I.1, blz. 36, en het lemma ''kaar'' in aflevering II.3 (Molenaarsterminologie), blz. 120. Zie afbeelding 3, b en 3, c.' [N 15A, 2 en 3; N 18, 109 en 110; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 19; N 11A, 63b]
I-4
|
32998 |
zaaitijd |
zaadtijd:
zǭtit (L211p Leunen)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26491 |
zaaldoekje |
kopkussen:
kǫpkø̜sǝ (L211p Leunen)
|
Dubbelgevouwen stukje linnen, in l 265, l 318 en l 321 een stukje leer, dat op de rijn ligt en waarop het staakijzer rust. In l 289 was de toepassing van linnen of leer onbekend: daar gebruikte men een cent. [N O, 15h]
II-3
|
30194 |
zadeldak |
gewoon dak:
gewoon dak (L211p Leunen)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
31786 |
zagen |
zagen:
zāgǝ (L211p Leunen)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
31689 |
zagerij |
zagerij:
zāgǝrēj (L211p Leunen)
|
Bedrijf waar boomstammen tot planken, balken, latten, etc. worden verzaagd. [N 50, 89a; monogr.]
II-12
|