28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ̄rm (L211p Leunen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
klòcht (L211p Leunen)
|
zwerm duiven
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛ̄rmǝ (L211p Leunen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (L211p Leunen)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
knuren:
knūre (L211p Leunen),
piezakken:
piezákke (L211p Leunen),
poejakken:
volgens auteurs is het een var. op piezakke; mar.: deze variatie is niet terug te vinden in reg. (dialect)woordenboeken
poejákke (L211p Leunen),
sloven:
sloeëve (L211p Leunen),
woelen:
wūle (L211p Leunen),
zwoegen:
zwoege (L211p Leunen)
|
armzalig hard werken zonder veel resultaat || hard werken || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
spekzwaard (L211p Leunen),
spekzwaardje:
spekzwa.rtje (L211p Leunen),
zwaard:
zwaard (L211p Leunen),
Stukskes gebakke zwaard zien lekker
zwaard (L211p Leunen),
zwaardje:
zwa.rtje (L211p Leunen)
|
spekzwoerd || zwoerd || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|