e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brander van een lamp brander: brander (Leunen) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn brandewijn: brândewien (Leunen) brandewijn III-2-3
brandhout aanmaakhout: schânse huuëre bij \'t ánmaakhaolt  ánmaakhaolt (Leunen), brandhout: brandholt (Leunen), branthoͅlt (Leunen), kachelhoutjes: káchelhäöltje (Leunen), poestjes: puusjes (Leunen) [SGV (1914)]aanmaakhout voor fornuis of kachel || aanmaakhout, kleine stukjes hout om een vuur aan te steken || brandhout [SGV (1914)] || kort stukjes stam dienend als brandhout in de kachel of het fornuis I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gēvǝl (Leunen), brandmuur: brantmȳr (Leunen) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel brandnetel: brand˱nētǝl (Leunen), netel: nētǝl (Leunen) Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5
brandstof stokens: stokes (Leunen), De schop lit wer vol stokes vur káchel en fernuus  stokes (Leunen), stook: stook (Leunen), Gót már schöpkes rape vur de stook: ga maar denneappels rapen als brandbaar materiaal  stook (Leunen) brandbaar materiaal voor te stoken || brandstof || brandstof voor een kachel || het materiaal dat gebruikt wordt voor het stoken III-2-1
brasem brassem: bressem (Leunen) brasem III-4-2
brede buikriem kwikband: kwikband (Leunen) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
brede landweg dreef: drēf (Leunen) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8
breed scherpen breed scherpen: breed scherpen (Leunen) De stenen zō scherpen dat de groeven breed worden. [N O, 34b] II-3