19674 |
brander van een lamp |
brander:
brander (L211p Leunen)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brândewien (L211p Leunen)
|
brandewijn
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
aanmaakhout:
schânse huuëre bij \'t ánmaakhaolt
ánmaakhaolt (L211p Leunen),
brandhout:
brandholt (L211p Leunen),
branthoͅlt (L211p Leunen),
kachelhoutjes:
káchelhäöltje (L211p Leunen),
poestjes:
puusjes (L211p Leunen)
|
[SGV (1914)]aanmaakhout voor fornuis of kachel || aanmaakhout, kleine stukjes hout om een vuur aan te steken || brandhout [SGV (1914)] || kort stukjes stam dienend als brandhout in de kachel of het fornuis
I-7, III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brant˲gēvǝl (L211p Leunen),
brandmuur:
brantmȳr (L211p Leunen)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brand˱nētǝl (L211p Leunen),
netel:
nētǝl (L211p Leunen)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|
19840 |
brandstof |
stokens:
stokes (L211p Leunen),
De schop lit wer vol stokes vur káchel en fernuus
stokes (L211p Leunen),
stook:
stook (L211p Leunen),
Gót már schöpkes rape vur de stook: ga maar denneappels rapen als brandbaar materiaal
stook (L211p Leunen)
|
brandbaar materiaal voor te stoken || brandstof || brandstof voor een kachel || het materiaal dat gebruikt wordt voor het stoken
III-2-1
|
24306 |
brasem |
brassem:
bressem (L211p Leunen)
|
brasem
III-4-2
|
33983 |
brede buikriem |
kwikband:
kwikband (L211p Leunen)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drēf (L211p Leunen)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
26580 |
breed scherpen |
breed scherpen:
breed scherpen (L211p Leunen)
|
De stenen zō scherpen dat de groeven breed worden. [N O, 34b]
II-3
|