22645 |
dammen |
dammen:
dammen (L211p Leunen)
|
De stroken hout tussen de lemmers. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10l]
II-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
stŏŏëm (L211p Leunen),
wasem:
wássem (L211p Leunen),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken. (of omgespeld: [wasem]).
wasem (L211p Leunen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)] || wasem, damp
III-4-4
|
19633 |
dampen |
dampen:
daampe (L211p Leunen),
dámpe (L211p Leunen),
fompen:
foompe (L211p Leunen),
smoken:
smoeëke (L211p Leunen),
zwaaien:
De moeër stöt te zwaaje òp \'t fernuus: de waterketel staat te stomen op het fornuis
zwaaje (L211p Leunen)
|
dampen || intensief de pijp of sigaren roken || paffen || roken met dikke walm || wasemen
III-2-1, III-2-3
|
28402 |
dar |
dreen:
drɛn (L211p Leunen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dɛ:rm (L211p Leunen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
25435 |
darmen |
aarsdarm:
ǭsdɛrm (L211p Leunen),
eindetoe:
ęjndǝntǫw (L211p Leunen)
|
In dit lemma zijn geïnventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.]
II-1
|
25453 |
darmen met worstvlees vullen |
worst stoppen:
[worst] stopǝn (L211p Leunen)
|
Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.]
II-1
|
25452 |
darmen schoonmaken |
darmen slijmen:
[darmen] slīmǝn (L211p Leunen)
|
De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.]
II-1
|
25439 |
darmenbak |
vloot:
vlø̄t (L211p Leunen),
wan:
wan (L211p Leunen)
|
Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.]
II-1
|
21084 |
darmvet |
kransvet:
kransvɛt (L211p Leunen)
|
Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.]
II-1
|