25122 |
donderslag |
donderslag:
(mv.: dònderslaeg).
dònderslág (L211p Leunen),
hommelslag:
(meervoud: hòmmelslaeg).
hòmmelslág (L211p Leunen)
|
donderslag
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
doonder (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
Opm. dit is J.V. (betekent jonger Venrays - is een nieuwere Venrayse benaming).
dònder (L211p Leunen),
hommel:
homel (L211p Leunen),
hòmmel (L211p Leunen),
(dit is een synoniem voor doonder).
hòmmel (L211p Leunen)
|
donder [SGV (1914)] || donder, onweer || onweer
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donker (L211p Leunen),
duister:
duuster (L211p Leunen),
zakkendonker:
sakkeduuster (L211p Leunen)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeued (L211p Leunen),
doeəd (L211p Leunen),
doj (L211p Leunen),
dŏŏed (L211p Leunen)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood (bn)
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doeëd (L211p Leunen)
|
de dood (zn.)
III-2-2
|
20433 |
doodgraver |
dodendraver:
J(onger) V(enraays)
doeëjedraver (L211p Leunen),
dodengraver:
dojjegraever (L211p Leunen),
doodsgraver:
dódsgraver (L211p Leunen)
|
doodgraver || grafdelver
III-2-2
|
26600 |
doodmalen |
doodmalen:
doǝtmālǝ (L211p Leunen),
kapotmalen:
kǝpǫtmālǝ (L211p Leunen)
|
Het meel te fijn malen. [N O, 36e]
II-3
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dodskiest (L211p Leunen),
dòdskiest (L211p Leunen),
dódskiest (L211p Leunen)
|
doodskist || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
dodshimd (L211p Leunen),
dódshimd (L211p Leunen),
doodskleed:
dódsklieëd (L211p Leunen),
lijkdoek:
liekdoēk (L211p Leunen)
|
doodshemd || doodskleed || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || lijkwade
III-2-2
|
25374 |
doodsteken |
kelen:
kēlǝn (L211p Leunen),
nek afsnijden:
nɛk āfsnējǝn (L211p Leunen)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|