id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20742 | gebakje | taartje: taartje (Leunen) | gebakje III-2-3 |
20683 | gebakken aardappelen | panaardappelen: panaerpel (Leunen) | aardappelen in de pan gebakken III-2-3 |
20907 | gebakken appelschijven | koekappel: koēkáppel (Leunen) | grote appel, die in schijven gesneden, in een pannekoek gebakken wordt III-2-3 |
30204 | gebint | gebint(e): gǝbint (Leunen) | Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9 |
17623 | gebit | gebit: gieəf gebit (Leunen) | Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] III-1-1 |
30037 | gebluste kalk | leskalk: lø̜skalǝk (Leunen) | Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9 |
20183 | geboorte | aanzet: aanzet (Leunen), boogaanzet: bōx˱ānzęt (Leunen) | De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.] II-9 |
19725 | gebouw | bouw: bou̯ (Leunen), gebouw: gebow (Leunen), tempel: tempel (Leunen, ... ), De direkteur wónt ien ennen tempel tempel (Leunen) | gebouw || groot gebouw || grote ruimte || grote woning III-2-1 |
18144 | gebrekkig | gebrekkig: gebrekkig (Leunen) | gebrekkig [SGV (1914)] III-1-2 |
20161 | gebroeders; niet gebruiken | gebroers: ge = betekenis van samen gebruurs (Leunen) | gezamenlijke broers III-2-2 |