29829 |
geschifte steen |
schaalstuk:
sxālstøk (L211p Leunen)
|
Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
naaien:
cf. VD fr.
naeje (L211p Leunen),
wiksen:
wikse (L211p Leunen)
|
coïre || gemeenschap met een vrouw hebben
III-2-2
|
33328 |
gesloten boerderijtype |
(huis) met toe plaats:
mit tūu̯ plats (L211p Leunen)
|
De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4]
I-6
|
34472 |
gesneden haan |
kapuin:
kapuǝn (L211p Leunen),
kǝpūn (L211p Leunen)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
34394 |
gesneden mannelijk schaap |
hamel:
hamel (L211p Leunen)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
børxt (L211p Leunen),
bø̜rx (L211p Leunen)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
gesneden zog:
gǝsnei̯ǝ zox (L211p Leunen)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
18254 |
gesp |
gespel:
schōēn mit enne gaspel (L211p Leunen)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
25942 |
gestadige wind |
schone wind:
sxōnǝ wint (L211p Leunen)
|
Een constante, niet stotende wind. [N O, 9d]
II-3
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemartel (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|