33259 |
inkarnaatklaver, franse klaver |
franse klee:
fransǝ [klee] (Q006p Leut)
|
Trifolium incarnatum L. Een 15 tot 60 cm hoge plant met helder scharlakenrode bloemhoofdjes die van mei tot juli bloeien. Het wordt in augustus gezaaid, levert in mei een flinke snee groenvoer op en wordt dan ondergeploegd. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; L 36, 35; monogr.]
I-5
|
21498 |
inkt |
inkt:
das blauwən eͅnk (Q006p Leut)
|
Blauwe inkt. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
kuilen:
kulǝ (Q006p Leut)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
leggen:
lęgǝ(n) (Q006p Leut)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
e.nspanǝ (Q006p Leut)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
21562 |
italiaan |
italiaander:
dḁs ənə etḁljèndər (Q006p Leut)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jongelui:
jònglu (Q006p Leut)
|
jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
pipər (Q006p Leut),
vlug:
vløk (Q006p Leut)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dy.vəlsōͅr (Q006p Leut)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
mv.
vy(3)̄əjəlkəs (Q006p Leut, ...
Q006p Leut)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|