e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leut

Overzicht

Gevonden: 975
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leuren leuren: leuren (Leut) leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)] III-3-1
leverbotziekte, distomatose lintworm: lē̜i̯ŋtwǫrǝm (Leut) Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b] I-12
liberaal liberaal: tɛs ənə libərāl (Leut) Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lid van een vereniging lid: ə lɛt van ən šoͅsəteit (Leut) Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lies lies: lēs (Leut) Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12
lijfbieden, prolapsus vaginae de koning laten zien: dǝ køǝneŋ lǭǝtǝ zīŋ (Leut) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
links, linkshandig links: leͅŋs (Leut) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linkshandig persoon linkse poot: ənə leͅŋsəpūt (Leut), linkse, een -: ənə leͅŋsə (Leut) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] III-1-2
lip lip: løp (Leut) Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9
lip van een hoefijzer lip: løp (Leut) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11