19588 |
roompot |
roompot:
rǫu̯mpot (L324a Leveroij),
uiles:
ȳlǝs (L324a Leveroij)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
boterteil:
botǝrtęi̯l (L324a Leveroij)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
19934 |
schoorsteenmantel |
schouwtje:
šø̜jkǝ (L324a Leveroij)
|
Bekleding waarmee het metselwerk van een schoorsteenstoel aan het oog wordt onttrokken. Schoorsteenmantels kunnen van hout, marmer of tegels, maar ook van schoonmetselwerk vervaardigd zijn. [N 32, 26b; A 28, 22a-b; monogr.]
II-9
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspōrǝ (L324a Leveroij)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strø̜i̯sǝl (L324a Leveroij),
strø̜i̯tsǝl (L324a Leveroij)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
zucht:
zøxt (L324a Leveroij)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dēǝm (L324a Leveroij)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄tǝlǝ (L324a Leveroij),
schaapskeutelen:
šǫpskø̄tǝlǝn (L324a Leveroij),
stront:
stronjtj (L324a Leveroij),
varkensstront:
vɛrkǝsstronjtj (L324a Leveroij)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (L324a Leveroij)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germ:
germ (L324a Leveroij)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|