34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L324a Leveroij)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gǭs (L324a Leveroij)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethoen:
šrūthōn (L324a Leveroij)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
33663 |
wei |
kaaswei:
kēswęi̯ (L324a Leveroij),
wei:
węi̯ (L324a Leveroij, ...
L324a Leveroij)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaard (L324a Leveroij),
zwaardje:
zwae:rdje (L324a Leveroij)
|
zwoerd (van spek) [N 07 (1961)]
III-2-3
|