34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L434p Limbricht)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
romer:
rø̜i̯mǝr (L434p Limbricht)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləgbu:r (L434p Limbricht)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kau̯fǝrtɛntj (L434p Limbricht)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zog:
zōx (L434p Limbricht)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
mèlkpötje (L434p Limbricht)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlkǫu̯ (L434p Limbricht)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mɛlkspē̜gǝl (L434p Limbricht)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
mɛ̄lkštou̯l (L434p Limbricht)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
mélktendj (L434p Limbricht)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|