e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slak slak: schlek (Limbricht) slak [DC 17 (1949)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: schlekkehuuske (Limbricht) slakkenhuis [DC 17 (1949)] III-4-2
slangboor slangenboor: šlaŋǝbō̜r (Limbricht) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slappe koffie larie: Syst. WBD  laarie (Limbricht), slappe thijs: Syst. WBD  sjlappe tis (Limbricht), spuitwater: Syst. WBD  sjpuitwater (Limbricht) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slappe vilten hoed loesjhoed: lósjhoud (Limbricht) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht dragend ijs voos ijs: t ies is voos (Limbricht) ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] III-4-4
slecht weer, hondenweer hondsweer: hoendsjwaer (Limbricht), nut (weer): nöt waer (Limbricht) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
sleedoorn sleedoorn: -  sjleidör (Limbricht) sleedoorn struik [DC 56 (1981)] III-4-3
sleepruim slee: -  sjleije (Limbricht) sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
slekken slekken: (enkelv)  šlɛk (Limbricht) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13