18270 |
slipjas |
slippenjas:
sjluppejas (L434p Limbricht)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
sjlópkouse (L434p Limbricht)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17695 |
slokdarm |
krop:
krop (L434p Limbricht),
slokdarm:
sjlŏkderm (L434p Limbricht)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
dommelen:
dŏmmele (L434p Limbricht)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (L434p Limbricht)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32228 |
sluitstuk van de asstroppen |
asbedbrug:
as˱bęt˱brøk (L434p Limbricht)
|
Verbindingsstuk waarmee de asstroppen met behulp van moeren en bouten om het asblok heen gesloten worden. Zie ook afb. 195. [N G, 48c]
II-12
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
sjlurpe (L434p Limbricht)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
17741 |
smaak |
smaak:
sjmaak (L434p Limbricht, ...
L434p Limbricht)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buikriem:
būkręi̯m (L434p Limbricht)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
19361 |
snauwen, grauwen |
afsnauwen:
aafsjnauwe (L434p Limbricht)
|
snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|