e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snotneus snotterkop: (snooterbel zegt men van de uit de neus (vooral bij kinderen) hangende substantie).  sjnooterkop (Limbricht) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snottebel snotter: sjnooter (Limbricht) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuit snuit: sjnoet (Limbricht), šnūt (Limbricht), snuits: šnuts (Limbricht) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] I-12, III-1-1
snurken snurken: sjnŏrke (Limbricht) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep sop: Syst. WBD  sop (Limbricht) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soepketel, waterketel marmiet: alleen voor koffie te branden  mermiet (Limbricht) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje henkelmann (d.): inkeman (Limbricht) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: soptrien (Limbricht) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: ich laup altied op mien zökke es ich bie os bìn. Mien vrouw sjtrikt altied weier nuu vuit traan (Limbricht), zök (Limbricht) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3
sokophouder bindel: binjel (Limbricht) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3