32214 |
spaakzwei |
speekveer:
špęjk˲vē̜r (L434p Limbricht)
|
Werktuig dat dient voor het richten van de spaken. Er zijn verschillende uitvoeringen van de spaakzwei, maar vaak bestaat het uit een één meter lange lat die met één uiteinde in het midden van de naaf wordt bevestigd. De spaakzwei is voorzien van een gleuf, waarin met behulp van twee moeren en sluitringen een stelpin van ongeveer 20 cm lengte vastgezet kan worden. Door middel van deze stelschroef kan de schuine stand van de spaken precies worden aangegeven. Zie ook afb. 189. [N G, 21a]
II-12
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (L434p Limbricht),
schup:
šø̜p (L434p Limbricht),
steekschup:
štę̄k[schup] (L434p Limbricht)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
spanlat:
španlat (L434p Limbricht),
spanstek:
španštɛk (L434p Limbricht)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
31763 |
spanregel van de spanzaag |
spanbalk:
španbalǝk (L434p Limbricht)
|
De houten lat die de twee spanzaagarmen in het midden met elkaar verbindt. Achter de spanregel wordt de spanlat vastgezet die ervoor zorgt dat het zaagblad op spanning blijft. Zie ook afb. 18. [N 53, 8f; N I, 1, add.]
II-12
|
31764 |
spantouw van de spanzaag |
koord:
kǭrt (L434p Limbricht)
|
Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.]
II-12
|
31760 |
spanzaag |
spanzeeg:
španzē̜x (L434p Limbricht)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
31762 |
spanzaagarmen |
armen:
ɛrm (L434p Limbricht)
|
De twee korte, verticale delen waartussen het zaagblad door middel van de stelknoppen ingespannen wordt. De armen dienen bij sommige spanzagen ook als handvat. Zie ook afb. 18. [N 53, 8e; N I, 1 add.]
II-12
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpieje (L434p Limbricht),
ṣpijə (L434p Limbricht)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (L434p Limbricht)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
Syst. WBD
sjpekkouk (L434p Limbricht)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|