18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhoud (L434p Limbricht)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
tietz:
titsj (L434p Limbricht)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32204 |
bolle ring aan de buitenzijde van de naaf |
rondte:
rønj (L434p Limbricht)
|
De bolvormige ring aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 2]
II-12
|
17605 |
bolle wangen |
blaaswangen:
blaoswange (L434p Limbricht)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (L434p Limbricht)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pèls (L434p Limbricht)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bunt ɛn blāuw gəsjlāgə (L434p Limbricht)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24124 |
bonte kraai |
winterkraai:
weintjerkrao (L434p Limbricht)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
sjpecht (L434p Limbricht)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
bontkraag:
bôntkraag (L434p Limbricht)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|