18682 |
bontmantel |
bontmantel:
bôntmantjel (L434p Limbricht)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ.ch (L434p Limbricht)
|
boog [RND]
III-3-2
|
31838 |
boogschaaf met bolle zool |
holschaaf:
hǫlšāf (L434p Limbricht)
|
Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35]
II-12
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boum (L434p Limbricht),
bou̯m (L434p Limbricht)
|
boom [RND]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
boumkroeper (L434p Limbricht),
boomloper:
boumluiper (L434p Limbricht)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertje [N 09 (1961)] || boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
koekelevie:
koekkelevie (L434p Limbricht)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
grijze kersvink:
gries keesjvenk (L434p Limbricht),
gries keesjvénk (L434p Limbricht)
|
boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34565 |
boomwagen |
mallejan:
malǝjan (L434p Limbricht),
wimpel:
wømpǝl (L434p Limbricht)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
18698 |
boordenknoopje |
hemdsknoopje:
hummesknuipke (L434p Limbricht)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31422 |
booromslag |
omslag:
ǫmšlāx (L434p Limbricht)
|
Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.]
II-12
|