25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L434p Limbricht)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄xštǭn (L434p Limbricht)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25126 |
druilerig en koud weer |
bronketig:
#NAME?
brônketig (L434p Limbricht),
nat (weer):
naat (L434p Limbricht)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
eine druppel water (L434p Limbricht)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
31978 |
dubbel kruishout |
dubbel kruishout:
døbǝl krȳshǫwt (L434p Limbricht)
|
Een kruishout met twee, onderling verstelbare kruishoutbenen die elk voorzien zijn van een kraspennetje. Het dubbel kruishout wordt gebruikt om snel evenwijdige lijnen op het hout te kunnen trekken. Zie ook afb. 102. [N 53, 191f; N G, 17b]
II-12
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbele lijn:
dǫbǝl lin (L434p Limbricht)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
schaar:
šār (L434p Limbricht)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
dubbeltje (L434p Limbricht)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L434p Limbricht)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
dumeling (L434p Limbricht)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|