e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geeuwen gapen: gape (Limbricht) gapen [N 10 (1961)] III-1-2
gegraven waterloop graaf: grāf (Limbricht), sloot: šlōt (Limbricht), wijer: wijǝr (Limbricht) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakt: Syst. WBD  gehak (Limbricht) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] III-2-3
gehemelte hemel: hemel (Limbricht), raak: rake (Limbricht) gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)] || Hoe noemt men de bovenkant van de mondholte? ( Nederl. gehemelte, verhemelte). [DC 30 (1958)] III-1-1
gehurkt zitten op de hukken zitten: op de huuke zitte (Limbricht) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
gekraagde roodstaart roodstaartje: roodsjtertje (Limbricht), rootsjtèrtje (Limbricht) gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] III-4-1
gekruld haar gekruld haar: gekröld haor (Limbricht), krullen: krölle (Limbricht) gekruld haar [N 10 (1961)] III-1-1
geld geld: gaeld (Limbricht), geldj (Limbricht), knabben: knabbe (Limbricht) geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
gele lupine lupinen: ly`pinǝ (Limbricht) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gemakkelijk gemakkelijk: gemaekelijk (Limbricht), op zijn gemak: op zie gemaak (Limbricht) gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4