18399 |
hoed: spotnamen |
doppes:
döppes (L434p Limbricht),
hondskooi:
hóndsjkooi (L434p Limbricht),
kachelpijp:
kachelpiep (L434p Limbricht),
kooi:
kooi (L434p Limbricht),
tietz:
titsj (L434p Limbricht),
spottend voor elke hoed
titsj (L434p Limbricht)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̜jǝ (L434p Limbricht)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedspang:
houdsjpang (L434p Limbricht)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
huf (L434p Limbricht),
schoen:
šōn (L434p Limbricht)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
huf˱īzǝr (L434p Limbricht)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
körner (L434p Limbricht)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (L434p Limbricht)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
repenrok:
reiperok (L434p Limbricht)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18018 |
hoesten |
blaffen:
(blaffe) (L434p Limbricht),
hoesten:
haoste (L434p Limbricht)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (L434p Limbricht)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|