id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18707 | jumper | jumper: jumper (Limbricht) | jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)] III-1-3 |
18192 | jurk | kleed: kleid (Limbricht), weer zulle dat kleid gans motte losmake veur weer ⁄t kìnne verangere (Limbricht) | jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3 |
20697 | jus, vleesnat | saus: Syst. WBD saus (Limbricht) | Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
17602 | kaak | kaak: kaak (Limbricht) | kaak [DC 02 (1932)] III-1-1 |
17603 | kaakbeen(rand) | raak: raake (Limbricht) | kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17743 | kaal (zijn), kaal hoofd | gladdekker: gladdékker (Limbricht), gletsjer: gletsjer (Limbricht), kaal: kaal (Limbricht), kletskop: kletschkop (Limbricht), kletsjkop (Limbricht), volle maan: volle maon (Limbricht) | De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1 |
20768 | kaantjes | krapjes: krèpkes (Limbricht) | vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3 |
26500 | kaar | kaar: kār (Limbricht) | Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3 |
19791 | kaars | kaars: kēͅərs (Limbricht) | kaars [RND] III-2-1 |
22505 | kaarten (ww.) | kaarten: ka:rtə (Limbricht) | kaarten [RND] III-3-2 |