19677 |
kleerkast |
klederkast:
kleijer-kas (L434p Limbricht)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
33746 |
klein paard |
hitje:
hetjǝ (L434p Limbricht),
pony, poney:
puni (L434p Limbricht)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
17543 |
klein van gestalte |
klein van postuur:
hèè is klein va postuur (L434p Limbricht)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kleindochter (L434p Limbricht)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderijtje:
burdǝrii̯kǝ (L434p Limbricht),
keuterbedrijf:
kø̄tǝrbǝdrīf (L434p Limbricht)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
scheet:
Syst. WBD
sjeet (L434p Limbricht)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
ongedierte:
ungedeijerte (L434p Limbricht)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleigeldj (L434p Limbricht),
wisselgeld:
wisselgeldj (L434p Limbricht)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
keindschkeindj (L434p Limbricht),
kleinkind:
kleinkeindj (L434p Limbricht)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
kleinzoon (L434p Limbricht)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|