18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (L434p Limbricht)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
klepboks:
klebIôks (L434p Limbricht)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
klatšūr (L434p Limbricht)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L434p Limbricht)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
31704 |
kliefhamer |
houten hamer:
hǫwtǝ hāmǝr (L434p Limbricht)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
20720 |
kliekje |
kliekje:
Syst. WBD
klikske (L434p Limbricht)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
-
wintjer gruin (L434p Limbricht)
|
klimop [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
klokken:
klokǝ (L434p Limbricht)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitsj (L434p Limbricht)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L434p Limbricht),
klómp (L434p Limbricht)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)]
II-12, III-1-3
|