e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bal gehakt frikadel: Syst. WBD  frikkedel (Limbricht) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
balans dubbel warshout: dø̜bǝl wē̜ǝshǫu̯t (Limbricht) Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.] I-13
balein balein: blain (Limbricht) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balkenbrij bloed: Syst. WBD  blout (Limbricht), kruipuit: Syst. WBD  kroepoet (Limbricht) Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
band band: bant (Limbricht), reep: ręjp (Limbricht) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
banden banden: bɛnj (Limbricht) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandschort met borststuk scholk: sjolk (Limbricht) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bangerik schouwerik: eine schuujerik (Limbricht) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] III-1-4
bankbiljet briefje: breifke (Limbricht) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
barmsijs bergsijsje: bergsieske (Limbricht) sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)] III-4-1