21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (Q104a Limmel)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
21393 |
verliezen |
verlieren:
verleere (Q104a Limmel, ...
Q104a Limmel)
|
verliezen [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
25098 |
vernielen |
vernielen:
verniele (Q104a Limmel)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19179 |
verstandig |
verstandig:
versjtändig (Q104a Limmel)
|
verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
29112 |
verstellen |
stukken:
štø̜kǝ (Q104a Limmel)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
22349 |
verstoppertje spelen |
verbergen spelen:
verbĕrrege sjpeele (Q104a Limmel)
|
schuilevinkje spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18140 |
verstuiken |
verstuiken:
versjtøk (Q104a Limmel),
versjtøke (Q104a Limmel)
|
verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
30026 |
verzopen kalk |
verzopen:
vǝrzōpǝ (Q104a Limmel)
|
Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.]
II-9
|
30014 |
verzopen mortel |
te nat:
tǝ nāt (Q104a Limmel)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
zjilee (Q104a Limmel)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|