21395 |
vloeken |
vloeken:
vloke (Q104a Limmel)
|
vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (Q104a Limmel)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
18217 |
vod |
lommel:
lommel (Q104a Limmel),
lommele (Q104a Limmel)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkoopman:
lommelekoupman (Q104a Limmel)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
30158 |
voeger |
voeger:
vōgǝr (Q104a Limmel)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
30168 |
voegkrabber |
voegenkretser:
vōgǝkrɛtsǝr (Q104a Limmel)
|
IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e]
II-9
|
30163 |
voegmortel |
voegspecie:
vōxspēsi (Q104a Limmel)
|
De mortel die wordt gebruikt bij het voegen van metselwerk. Voor voegwerk aan gevelmuren wordt doorgaans een zo schraal mogelijke specie gebruikt. Te vette voegspecie heeft tot gevolg dat deze na het drogen sterk gaat krimpen waardoor, vooral bij vorst, de voeg zal uitvallen. Om voegspecie te maken gebruikte men in P 176 'voegzavel' ('vuxzǭvǝl') of 'molzavel' ('mǫlzǭvǝl'), zand uit Mol. [N 30, 38e; monogr.; div.]
II-9
|
30164 |
voegspijker |
voegijzer:
vōx˱īzǝr (Q104a Limmel)
|
Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a]
II-9
|
34280 |
voer |
voer:
vōr (Q104a Limmel)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vōreŋ (Q104a Limmel)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|