24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (Q104a Limmel)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
wortelen (mv):
wǫrtǝlǝ (Q104a Limmel)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
18117 |
wrat |
wrattel:
vrattel (Q104a Limmel)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vreef (Q104a Limmel)
|
wreef [SGV (1914)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vreutele (Q104a Limmel),
vrø̄tǝlǝ (Q104a Limmel)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)]
I-12, III-1-2
|
27431 |
zaag |
zeeg:
zē̜x (Q104a Limmel)
|
Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (Q104a Limmel)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33016 |
zaaimachine |
zaaimachine:
zɛi̯mešin (Q104a Limmel)
|
Machine voor algemeen gebruik bij het zaaien in rijen. Soms komt een afzonderlijke plantnaam in de naam van het werktuig voor: bietenmachine, krotenmachine, enz. Vaak is dan door de informant uitdrukkelijk opgemerkt dat men deze machine ook voor het zaaien van andere gewassen gebruikte. Ook bij plantmachine wordt door de informant opgemerkt dat het werktuig voor het zaaien wordt gebruikt. Daarom staat hier alles bijeen. Zie afbeelding 4. [N J, 8c; JG 1a, 1d; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
18186 |
zakdoek |
zakdoek:
zakdook (Q104a Limmel)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zielig (Q104a Limmel)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|