21307 |
cavalier |
cavalier (fr.):
caveljee (Q104a Limmel)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
28448 |
cel |
cel:
cel (Q104a Limmel)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmēnt (Q104a Limmel)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
sjagring (Q104a Limmel)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
sŏkkerei (Q104a Limmel)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (Q104a Limmel),
kring:
krink (Q104a Limmel)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
komōt (Q104a Limmel)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|
21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
compenie (Q104a Limmel)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
22829 |
concert |
concert (fr.):
conzêr (Q104a Limmel)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
congregasie (Q104a Limmel)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|