21006 |
prei |
poor:
poor (Q104a Limmel)
|
prei [SGV (1914)]
I-7
|
22687 |
prent(je) |
prent(je):
print (Q104a Limmel)
|
prent [SGV (1914)]
III-3-2
|
19333 |
pret, schik |
schik:
sjik (Q104a Limmel),
veer höbbe sjik gehad (Q104a Limmel)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
29943 |
priemen |
pennen:
pęnǝ (Q104a Limmel)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23326 |
priester |
priester:
preester (Q104a Limmel)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (Q104a Limmel)
|
tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
precesse (Q104a Limmel)
|
processie [SGV (1914)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (Q104a Limmel, ...
Q104a Limmel)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-1, III-2-3
|
18221 |
pronken |
pronken:
pronke (Q104a Limmel, ...
Q104a Limmel)
|
prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
21354 |
pruis |
pruis:
Pruusj (Q104a Limmel)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|