21355 |
pruisen |
pruisen:
Pruusje (Q104a Limmel)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sŭkkelêr (Q104a Limmel)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømpštęjn (Q104a Limmel)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
25014 |
punt, stip |
punt:
pŭnt (Q104a Limmel)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
19079 |
raad |
raad:
road (Q104a Limmel)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vrêm (Q104a Limmel)
|
01; vreemd [SGV (1914)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazele (Q104a Limmel)
|
revelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (Q104a Limmel)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roaje (Q104a Limmel)
|
raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|