e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linde

Overzicht

Gevonden: 575
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kordeel, hotlijn kordeel: kǝdil (Linde), toom: tum (Linde) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenmijt zetten zetten: zętǝ (Linde) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kortademig dempig: dempig (Linde), deͅmpəx (Linde), kort: kort van öiəm (Linde) hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] III-1-2
kotelet, ribstuk karbonade: Syst. Frings  kɛrmənāi̯ə (Linde) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenmik: Syst. Frings  krentəmek (Linde) Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreunen van de pijn kreunen: kreent (Linde) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2
kruim kruim: Syst. Frings  krōͅu̯m (Linde) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] III-2-3
kruin kruin: kroeën (Linde) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1
krullen (ww.) krullen: het heur krollen (Linde) het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kuiken kuiken: kęi̯.kǝ (Linde) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12