17647 |
lies |
lies:
lies (L355a Linde)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
20725 |
limburgse kaas |
stinkkaas:
Syst. Frings
stiŋkkɛ̄əs (L355a Linde)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17617 |
lip |
lip:
lippen (L355a Linde)
|
rode lippen [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
plukken:
plekǝ (L355a Linde)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
17817 |
lopen |
lopen:
lūpən (L355a Linde)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
33729 |
losse paal met draad |
poort:
pōrt (L355a Linde)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed leisteren (L355a Linde)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31868 |
maaien |
maaien:
mɛ̄n (L355a Linde)
|
Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.]
I-3
|
32867 |
maaipad |
de beemd is aangemaaid:
dǝ bamt is˱ āngǝmɛt (L355a Linde),
gezwad:
gǝzwāt (L355a Linde)
|
Het pad dat in het veld ontstaat als men één regel gras heeft afgemaaid, het strookje kale veld dus, waar geen lang gras meer staat. De zegsman van L 330 tekent bij zijn opgave slorf aan: "het werkwoord slorven betekent het afpassen voor het grasmaaien, het met de klompen plattreden van het gras om grenzen (als voren op de akker) te markeren". Vergelijk ook het woordtype getreed. [N 14, 95; monogr.] || Lege gang of leeg pad dat ontstaat na het maaien van een baan graan; de gemaaide oppervlakte. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10). [N 15, 25a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-3, I-4
|
18150 |
maaivoeten |
spaans gaan:
spaansch (L355a Linde)
|
met de voeten buitenwaarts gaan [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|