33097 |
nascharren, naoogsten |
scharren:
sxęrǝ (L355a Linde)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
17766 |
navel |
navel:
āvəl (L355a Linde)
|
Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
nēgənūəg (L355a Linde, ...
L355a Linde)
|
negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17608 |
neus |
neus:
nāz (L355a Linde)
|
Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
nïstən (L355a Linde)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nijdnagel:
nijdnagel (L355a Linde),
nytnägəl (L355a Linde),
randnagel:
randnagel (L355a Linde)
|
ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
20752 |
niknak |
niknakje:
Syst. Frings
neknakskə (L355a Linde)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
Syst. Frings
smāt˂boͅl (L355a Linde)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āvmākǝ (L355a Linde)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǭnǝrhām (L355a Linde)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|