17771 |
been |
been:
bien (L355a Linde),
bieën (L355a Linde)
|
been [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
kneek (L355a Linde),
schenk:
schinken (L355a Linde)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellenriem:
bɛlǝrim (L355a Linde)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
belletjes:
bęlǝkǝs (L355a Linde)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
Syst. Frings
bəsxɛ̄i̯təpap (L355a Linde)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
bollen:
bǫlǝ (L355a Linde)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
18011 |
bewusteloos |
bezwijmd:
bəzwemd (L355a Linde),
van zijn sus af:
van zenə ses āf (L355a Linde)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
17996 |
bibberen |
bibberen:
bibberen (L355a Linde),
rijderen:
reieren (L355a Linde),
rijeren (L355a Linde)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
koppen:
kǫpǝ (L355a Linde)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
denǝ (L355a Linde)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|