e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linkhout

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leiden leiden: lē̜ǝ (Linkhout), lɛ̄ǝ (Linkhout) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lenen lenen: liənə (Linkhout) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lepel lepel: lepel (Linkhout), leper: lēpər (Linkhout) lepel [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leren beenkap get: lijərə geͅtə (Linkhout) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren schede schede: sxē (Linkhout) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leugen leugen: da es n leugen (Linkhout) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leurder leurder: leurder (Linkhout) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] III-3-1
leven (zn) leven: leven (Linkhout) leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] III-2-2
lever lever: lei̯ǝvǝr (Linkhout) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11
leverpastei leverpat: līəvərpa’tē (Linkhout) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3