34147 |
leiden |
leiden:
lē̜ǝ (P046p Linkhout),
lɛ̄ǝ (P046p Linkhout)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21503 |
lenen |
lenen:
liənə (P046p Linkhout)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
19553 |
lepel |
lepel:
lepel (P046p Linkhout),
leper:
lēpər (P046p Linkhout)
|
lepel [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
get:
lijərə geͅtə (P046p Linkhout)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25355 |
leren schede |
schede:
sxē (P046p Linkhout)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
da es n leugen (P046p Linkhout)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
leurder (P046p Linkhout)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
leven (P046p Linkhout)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
17697 |
lever |
lever:
lei̯ǝvǝr (P046p Linkhout)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c]
I-11
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
līəvərpa’tē (P046p Linkhout)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|