33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pōlə (P046p Linkhout)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
sluimerwten:
slēͅ.meͅtə (P046p Linkhout)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
25420 |
pezen |
pezen:
pēsǝn (P046p Linkhout)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (P046p Linkhout),
pɛ.n (P046p Linkhout)
|
pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
33055 |
pikbinder |
pikbinder:
pek˱bendǝr (P046p Linkhout)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24364 |
pissebed |
keldervarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kelderverken (P046p Linkhout)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kēͅjən (P046p Linkhout)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
k(tm)jən (P046p Linkhout),
ke͂ͅjən (P046p Linkhout),
kerntje:
kenke (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout),
kɛŋkə (P046p Linkhout)
|
[RND 04] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
hersenen:
hosǝlǝ (P046p Linkhout)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
onder de strot:
onder de strot (P046p Linkhout)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|