34111 |
sneb |
witte neusspiegel:
wetǝ nøsspęi̯gǝl (P046p Linkhout)
|
Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137]
I-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snē (P046p Linkhout),
waat:
wǭǝt (P046p Linkhout)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbijs:
snīfbeͅs (P046p Linkhout)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snieven (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snīēf (P046p Linkhout),
snīf (P046p Linkhout),
snīəf (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
direct (<lat.):
enen direkt (P046p Linkhout),
expres (<fr.):
nen expres (P046p Linkhout)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
snǭt (P046p Linkhout)
|
Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9
|
20512 |
soepvlees |
rugherst:
soepvlees
røxhɛst (P046p Linkhout)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
kous:
koͅus (P046p Linkhout),
sok:
soͅk (P046p Linkhout)
|
sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
kousenband:
koͅsəbant (P046p Linkhout)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|