e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linkhout

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuks -vee beesten: bestǝ (Linkhout) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
sturen schikken: sxikə (Linkhout) sturen [ZND m] III-3-1
suiker suiker: sø͂ͅkər (Linkhout) suiker [ZND 07 (1924)] III-2-3
taats van de kleine spil pin van het onderijzer: pin van het onderijzer (Linkhout) Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24] II-3
taatspot van de kleine spil pan: pan (Linkhout), spoorpot: spoorpot (Linkhout) De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21] II-3
tafel tafel: tau̯fəl (Linkhout), toəfəl (Linkhout), tōfəl (Linkhout) de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND m] III-2-1
tak op ingezaaid land stik: stek (Linkhout), wis: wes (Linkhout) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
takkenbos, bussel hout mutsaard: mətsərt}* (Linkhout) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
talud kant: kant (Linkhout) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand, tanden tand(en): tant (Linkhout  [(mv tān)]  ) Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9