33185 |
uiteen poten |
wijd uiteen:
wē̜t øtin (P046p Linkhout)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
32709 |
uiteenploegen |
afrijden:
áfrę̄ǝ (P046p Linkhout)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
om zijn van (de/haar) tijd:
om zijn van (de/haar) tijd (P046p Linkhout)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
ritsen:
ritsen (P046p Linkhout),
uitritsen:
ong. uitritsen (P046p Linkhout),
uitschampen:
ong. uitschampen (P046p Linkhout),
uitschuiven:
ong. uitschuiven (P046p Linkhout)
|
Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND m] || uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2, III-3-2
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ø̜tkō.mǝ (P046p Linkhout)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
bidden:
geburen been (P046p Linkhout)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ø̜tspanǝ (P046p Linkhout)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kui̯stront (P046p Linkhout)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uit de baan rijden:
ø̜t ˲dǝ bǭn rē̜ǝ (P046p Linkhout)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale koe:
vǫǝl [koe] (P046p Linkhout)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|