17825 |
vinden |
vinden:
vinə (P046p Linkhout)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (P046p Linkhout),
viŋər (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND], [ZND m]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
led van den vinger (P046p Linkhout)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
suskewiet:
suskewiet (P046p Linkhout),
vink:
viŋk (P046p Linkhout)
|
vink [ZND m]
III-4-1
|
19745 |
viooltje |
fletje:
vlettekes (P046p Linkhout)
|
I-7
|
24402 |
visaas |
made:
moͅj (P046p Linkhout)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
vislijn:
veschlijn (P046p Linkhout)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vitsen:
vetsǝ (P046p Linkhout)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
taart:
slecht leesbaar eerste "t
toet (P046p Linkhout)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
roeter:
ro-eter (P046p Linkhout)
|
gaai
III-4-1
|