21250 |
brief |
brief:
bre.if (P046p Linkhout)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prø̜̄sǝ (P046p Linkhout)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brȳǝ (P046p Linkhout)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (P046p Linkhout)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34502 |
broeds |
broedkarig:
brukǭrex (P046p Linkhout)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brȳkǭrǝx (P046p Linkhout)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
achterriem:
achterriem (P046p Linkhout)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (P046p Linkhout),
broͅuk (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout,
P046p Linkhout),
bruk (P046p Linkhout)
|
broek [ZND 22 (1936)], [ZND m] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18719 |
broekgesp |
broeksgesp:
broͅuksgeͅsp (P046p Linkhout)
|
sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
mərəs (P046p Linkhout)
|
moeras, de natte weke grond zonder behoorlijke afwatering (moer, ven, vuilnis, voelgebreutenis?) [N 27 (1965)]
III-4-4
|