30506 |
deklatten |
daklatten:
daklatǝ (P046p Linkhout)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksel (P046p Linkhout),
deksəl (P046p Linkhout)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (P046p Linkhout)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (P046p Linkhout)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (P046p Linkhout)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22087 |
dennennaalden |
dennenspelden:
dennespellen (P046p Linkhout),
spelden:
speͅlə (P046p Linkhout)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)] || dennennaalden [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
wortel:
woͅtəl (P046p Linkhout)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derling:
dɛrleŋ (P046p Linkhout)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
deugniet (P046p Linkhout)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
nuts:
en nuts (P046p Linkhout)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|