19684 |
deur |
deur:
dø̄r (P046p Linkhout),
dø̄ǝr (P046p Linkhout),
dø̜̄r (P046p Linkhout)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur [ZND m]
II-9, III-2-1
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
deurtje:
dø̜rkǝ (P046p Linkhout),
schuurdeurtje:
skøi̯ǝrdø̜rkǝ (P046p Linkhout)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
hussier (P046p Linkhout)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
ǝt sxęi̯ǝt hęmǝ (P046p Linkhout),
de afgang hebben:
dǝn afgaŋk hęmǝ (P046p Linkhout)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
21310 |
dief |
dief:
deif (P046p Linkhout)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dei̯p (P046p Linkhout)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
biest (P046p Linkhout),
ook in ZND 23, 009
biest (P046p Linkhout)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21155 |
dijk |
dijk:
dēͅk (P046p Linkhout),
dē̜k (P046p Linkhout),
dęi̯k (P046p Linkhout),
oever van een rivier
dijk (P046p Linkhout)
|
dijk [ZND 33 (1940)], [ZND m] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
18688 |
dikke want |
pijenhaas:
peͅjə hāsə (P046p Linkhout)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wollen sjaal:
wolə šal (P046p Linkhout)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|