21421 |
stelen |
stelen:
steelen (L376p Linne)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steegdochter (L376p Linne)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
steegkinjer (L376p Linne)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steegmooder (L376p Linne)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steegoi-jers (L376p Linne)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steegvader (L376p Linne)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steegzoon (L376p Linne)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
lopentig:
(als bijv. naamw. betekent ook: vals, onbetrouwbaar).
loe⁄pentich (L376p Linne),
stiekem:
sjtie⁄kem (L376p Linne),
stilletjes:
sjtil⁄kes (L376p Linne)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L376p Linne),
var:
vɛr (L376p Linne)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
31693 |
stobbe |
boks:
buks (L376p Linne)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|