24258 |
tuinfluiter |
kersvink:
keesvink (L376p Linne),
leede-vogeltje:
onduidelijk
leedeveugelke (L376p Linne)
|
tuinfluiter
III-4-1
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (L376p Linne)
|
[RND 08]
I-7
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
trumpen:
trumpen (L376p Linne),
trumpj (L376p Linne)
|
Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33597 |
ui, ajuin |
ooj:
ōjə (L376p Linne),
mv ooie
ooi (L376p Linne)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L376p Linne)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dēm (L376p Linne)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
24260 |
uil |
koets:
koetsj (L376p Linne)
|
bosuil
III-4-1
|
22874 |
uit (voetbal) |
uit:
oet (L376p Linne)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
sjlīē.p ōē.t doo.n (L376p Linne)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|