23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Alderhèl⁄ge (L376p Linne),
allerheiligen (L376p Linne),
Allerhèl⁄ge (L376p Linne)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (L376p Linne),
Allerzîê:le (L376p Linne)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)] || Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altaor (L376p Linne)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (L376p Linne)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampul (L376p Linne)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33494 |
appelboom |
appelbomen (mv.):
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbuim (mv) (L376p Linne)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
33100 |
aren lezen |
aren lezen:
ǭrǝ lɛzǝ (L376p Linne),
zomeren:
zø̄mǝrǝ (L376p Linne)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
25055 |
armvol |
armvol:
hęrvǝl (L376p Linne),
(m.). mv.: hé.rvele.
èj⁄nen hé.r⁄vel hö.j (L376p Linne)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
23780 |
askruisje |
askruisje:
askruutske (L376p Linne)
|
Het Askruisje [assekrüske, esjekruuts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22897 |
aswoensdag |
aswoensdag:
aswoonsdig (L376p Linne)
|
Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|