17602 |
kaak |
kaak:
kaak? (L376p Linne),
kakement:
kakement (L376p Linne)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
geschaar:
geshäer (L376p Linne),
kakement:
kakement (L376p Linne)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krép’kes (L376p Linne),
krappen:
krab’be (L376p Linne)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēͅəs (L376p Linne)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kaisebak (L376p Linne)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
pit:
pit (L376p Linne)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (L376p Linne),
/
kaarte (L376p Linne)
|
kaarten [RND], [SND (2006)]
III-3-2
|
22622 |
kaatsen |
met de bal doen:
mɛtə böl tə dô.n (L376p Linne)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
potluǝ.tǝ (L376p Linne)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|