e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linne

Overzicht

Gevonden: 1331
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaak kaak: kaak? (Linne), kakement: kakement (Linne) kaak [DC 02 (1932)] III-1-1
kaakgestel geschaar: geshäer (Linne), kakement: kakement (Linne) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaantjes krapjes: krép’kes (Linne), krappen: krab’be (Linne) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaars kaars: kēͅəs (Linne) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak kaarsenbak: kaisebak (Linne) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsenpit pit: pit (Linne) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Linne), /  kaarte (Linne) kaarten [RND], [SND (2006)] III-3-2
kaas kaas: kîês (Linne) kaas [RND] III-2-3
kaatsen met de bal doen: mɛtə böl tə dô.n (Linne) kaatsen [RND] III-3-2
kachels zwarten potloden: potluǝ.tǝ (Linne) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11