22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klavere (L376p Linne)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - IV. Klaveren. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
kleijer (L376p Linne)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
19677 |
kleerkast |
klederkast:
kleijerkast (L376p Linne)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
33746 |
klein paard |
pony:
pǫni (L376p Linne)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 111]
I-9
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kleindochter (L376p Linne)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
hofje:
hø̜fkǝ (L376p Linne),
keuterij:
kø̄tǝrii̯ (L376p Linne)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein neͅske (L376p Linne)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkinder:
kleinkinjer (L376p Linne)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20348 |
kleinzoon |
kleinkind:
kleinkinjt (L376p Linne)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
klepel (L376p Linne)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|