32541 |
wit werk |
wit goed:
wet˲gūt (P047p Loksbergen)
|
Vlechtwerk dat van witte wissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛwitte wissenɛ.' [N 40, 22]
II-12
|
23669 |
witte donderdag |
witte dondersdag:
wittedonnestàg (P047p Loksbergen)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20654 |
witte kool |
kabuiskool:
kəbōͅskyələ (P047p Loksbergen),
witte kool:
wetə kyəl (P047p Loksbergen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
32489 |
witte wissen drogen |
drogen:
drȳgǝ (P047p Loksbergen)
|
De geschilde wissen in de buitenlucht drogen. [N 40, 31]
II-12
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
wit brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
klèèrə (P047p Loksbergen),
gift:
gift (P047p Loksbergen)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
afrochelarij:
afrəchələréé (P047p Loksbergen)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
wroelen:
vréélə (P047p Loksbergen),
wroetelen:
wruutelen (P047p Loksbergen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)] || Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
crossen (<eng.):
kròsə (P047p Loksbergen)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wǫl (P047p Loksbergen)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|